Toine Lagro-Janssen over het belang van gendersensitiviteit in de medische wereld
Feministische wetenschappers protesteren vaak tegen het benadrukken van lichamelijke verschillen tussen mannen en vrouwen. En dat is niet zo gek. Maar al te vaak wordt ‘de natuur’ van stal gehaald om machtsverschillen tussen de seksen te vergoelijken. Toch kent het ideaal van het sekseneutrale lichaam ook een keerzijde, zo betoogt Toine Lagro-Janssen, hoogleraar Vrouwenstudies Medische Wetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Genderstudies in de geneeskunde richt zich over het algemeen niet op het deconstrueren van sekse, maar eerder op het benadrukken van sekseverschillen in ziekte en gezondheid. Waarom zijn die verschillen zo belangrijk?
‘Traditioneel gezien gaat de geneeskunde sterk uit van het sekseneutrale lichaam. Tenminste, waar het om niet-reproductieve organen gaat. Uit onderzoek van de laatste decennia blijkt echter dat er allerlei verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen op domeinen waar dat niet meteen voor de hand ligt. Zoals bij hart- en vaatziekten. Daar vraagt de Hartstichting op dit moment aandacht voor. Maar het geldt bijvoorbeeld ook voor astma en COPD, auto-immuunstoornissen, depressie en alcoholgebruik. Deze aandoeningen komen niet alleen in verschillende mate voor onder mannen en vrouwen, maar ook is er verschil in de wijze waarop klachten zich presenteren en in het effect van verschillende behandelingen. Door de geringe kennis van deze verschillen wordt er wel eens verkeerd gediagnosticeerd en behandeld.’
Hoe komt het dat er zo weinig bekend is over deze niet-reproductieve sekseverschillen?
‘Er is veel meer geneeskundig onderzoek gedaan naar mannen dan naar vrouwen. En op zich zijn daar ook goede redenen voor te bedenken. Bij geneesmiddelenonderzoek bijvoorbeeld hebben vrouwen meer te maken met zogenaamde ‘verstorende factoren’. Daarbij moet je denken aan de menstruatiecyclus en andere hormonale veranderingen, zoals de overgang. Ook loop je bij het testen op vrouwen het risico dat je een medicijn uittest op een zwangere vrouw, waarbij de vrucht schade op kan lopen. Dat risico wil geen enkele onderzoeker nemen. Je kan echter ook andersom redeneren, namelijk dat al deze ‘verstorende factoren’ juist de noodzaak aantonen van het testen van de werking van geneesmiddelen bij vrouwen. Dat is veel beter dan wanneer je het niet test en dan toch redeneert dat de medicijnen bij vrouwen op precies dezelfde manier werken.’
De campagne van de Hartstichting over hart- en vaatziekten bij vrouwen is onder andere het resultaat van jouw inspanningen. Waarom vind je het belangrijk dat er aandacht komt voor dit onderwerp?
‘Hart- en vaatziekten worden, ten onrechte, als een typische mannenziekte beschouwd. Dat is niet helemaal verwonderlijk, want mannen in jonge leeftijdscategorieën sterven relatief vaak aan dit soort aandoeningen. Dat zorgt ervoor dat er veel aandacht naar uitgaat en dat veel onderzoek specifiek naar mannen wordt verricht. Maar er wordt vergeten dat juist op oudere leeftijd veel vrouwen aan hart- en vaatziektes sterven en dat het dus geen typische mannenziekte is. Mede hierdoor is er weinig bekend over allerlei verschillen tussen mannen en vrouwen in de manier waarop hart- en vaatziektes zich manifesteren en laten behandelen. De verschillen zijn zo groot dat ik samen met cardiologe Angela Maas een apart handboek over cardiologie bij vrouwen laat uitgeven.’
Kan je een voorbeeld geven van dit soort verschillen?
‘Aspirine wordt vaak voorgeschreven ter voorkoming van een hartinfarct. Dit helpt echter alleen bij mannen; bij vrouwen is het niet effectief. Nog dramatischer is het verschil in reactie op het middel lanoxine oftewel vingerhoedskruid, dat tegen hartzwakte kan worden geslikt. Toen men eindelijk had onderzocht hoe dat middel bij vrouwen werkte, werd ontdekt dat het bij hen juist een tegengesteld effect kan hebben. Vrouwen die dit middel voorgeschreven hadden gekregen bij een bepaald type hartfalen, gingen eerder dood.
Ook zitten er sekseverschillen in de wijze waarop klachten zich presenteren. Zo geven mannen bij kransslagadervernauwing (angina pectoris) vaak aan last te hebben van pijn. Vrouwen rapporteren vaker niet zozeer pijn, maar eerder vermoeidheidsklachten bij inspanning. Omdat vermoeidheidsklachten allerlei oorzaken kunnen hebben en meestal niets met het hart te maken hebben, kan de huisarts daar nog weinig mee. Daarom is het zo belangrijk om meer kennis hierover te vergaren; als we beter weten hoe de klachten zich bij vrouwen precies uiten, kunnen huisartsen er door het stellen van specifieke vragen sneller achter komen of een vermoeidheidsklacht wel of niet naar een hartaandoening verwijst.’
Hoe zit het met specifieke zorg voor vrouwen rondom menstruatie, zwangerschap en overgang? Is daar wel genoeg kennis over?
‘Ja, in de reproductieve gezondheidszorg is er al ruimschoots aandacht voor de biologische verschillen tussen mannen en vrouwen. Daar geldt echter weer een ander probleem, want de specifieke situatie van vrouwen wordt hier vaak gepathologiseerd, tot ziekte gemaakt. Zo wordt de overgang in medische termen wel eens voorgesteld als het “oestrogeendeficiëntiesyndroom”, een gebrek aan oestrogeen. Net alsof alle vrouwen in de overgang een ziekte hebben!
Ook zwangerschap wordt naar mijn mening te veel in een pathologische context geplaatst. We hebben in Nederland een sterke traditie van thuisbevallingen onder begeleiding van een verloskundige, maar de laatste tijd hoor ik vooral het verhaal dat dat akelig en pijnlijk is. En dat je daarom in het ziekenhuis moet bevallen bij een gynaecoloog. Dat vind ik onzin. Een bevalling moet wel goed gecontroleerd en begeleid worden, maar meestal kan een vrouw dat op eigen kracht. En daar kunnen hele positieve gevoelens uitkomen. Ik kom het vaak tegen dat een vrouw zegt: “Ik had nooit gedacht dat ik dat kon, maar ik kan een kind dragen en baren.”’
Vaak zijn feministische onderzoekers wat huiverig voor het benadrukken van lichamelijke verschillen tussen mannen en vrouwen.
‘De natuur wordt vaak normatief ingezet als argument voor het één of ander. Maar naar mijn idee kan je geen normen afleiden uit de natuur. Want die natuur, die is niet goed of slecht. En die heeft volgens mij ook geen zin of een hoger doel. De natuur is vaak helemaal niet zo aardig voor mensen. Menstruatie bijvoorbeeld kan voor sommige vrouwen ontzettend pijnlijk zijn. Dan kan je wel zeggen dat het natuurlijk is om er niets tegen te gebruiken, maar de techniek, bijvoorbeeld in de vorm van de anticonceptiepil, biedt in dat soort gevallen echt soelaas. Dat geeft ook aan dat wat wij de natuur noemen, ontzettend maakbaar is. Biologie staat niet vast, maar is veranderlijk: je anatomie en je hormonen zijn niet van geboorte tot sterfte hetzelfde, maar veranderen uit zichzelf en als reactie op invloeden van buitenaf. Biologische en psychosociale aspecten staan dan ook niet los van elkaar, maar zijn met elkaar verweven.’
Waarin onderscheidt een feministische arts zich van een niet-feministische arts?
‘Of je er per se feministisch voor moet zijn weet ik niet, maar ik denk dat je betere zorg levert als je rekening houdt met sekseverschillen. Als je kennis hebt van de specifieke kwetsbaarheden in de levenslopen van mannen en vrouwen, en bijvoorbeeld aanvoelt dat vrouwen van een bepaalde generatie soms erg gebukt zijn gegaan onder de verwachting dat zij voor iedereen in hun omgeving moeten zorgen. Of dat je als huisarts beseft dat bijvoorbeeld Marokkaanse mannen erg veel stress ondervinden van de verwachting dat ze hun hele familie in Marokko financieel ondersteunen. Natuurlijk gaan dit soort patronen niet voor iedereen op, maar het is wel belangrijk een bepaalde gevoeligheid, een soort gendersensitiviteit te hebben. Ik denk dat je kwaliteit van zorg dan echt beter is.’
Tamar Doorduin is oud-redacteur van LOVER en MA in genderstudies.
[Dit artikel is verschenen in de laatste papieren LOVER, oktober 2011]