Ik lig in ochtendjas op de bank en ik voel me schuldig. Maar straks op mijn fietsapparaat deug ik weer en voel ik me on top of the world. Endorfinen spelen vast een rol. Maar er is meer.
Ik weet het nog. Mijn dikke vriendin en ik, wij wilden niet meedoen met gym. Ik was bang voor de bal, zij voor de blikken van de anderen. Dus gymden wij niet. Nou ja, niet echt. Wij badmintonden. Dat had onze gymleraar voor ons bedacht in een vlaag van praktische empathie. Een uur lang renden wij in het gymlokaal met rackets van en naar een shuttle. Wij alleen, met ons tweeën. Geen bal, geen blikken, wel rennen. Toch voelden we ons losers. Want de echte sporters, die waren hier niet. Die waren buiten, op het sportveld, met hun dure merkpolo’s aan, hun schrille kreten echo’den ons tegemoet: ‘Hier, hier!’ ‘Doorzetten, kom op, je kan het!’ ‘Naar het derde honk, nee nee nee, aaah!’.
Sporten is gezond. Maar gaat het wel over gezondheid, over het bewegen van lijf en leden, over het trainen van je spieren zodat ze sterker worden? Of gaat het over erbij horen, de juiste outfit dragen, het juiste lijf dragen, over status?
Ik voel me geen echte sporter wanneer ik vijf minuten per dag op een indoortrainer zit, en de rest van de dag op de bank. Ik voel me geen sporter als ik in mijn ochtendjas met de poes op schoot urenlang digitale bolletjes aan elkaar schuif in de hoop op een vierkantje dat alle bolletjes van één kleur van het scherm doet verdwijnen. Two Dots is het enige wat ik nog kan wanneer dat rare gevoel zich vanuit mijn hoofd door mijn lichaam heeft uitgespreid, ongeveer tien minuten nadat ik van die binnenfiets ben gestapt. Wanneer ik dat wattenhoofd krijg en mijn gedachten niet meer sporen, ik alleen nog maar weet dat ik móet liggen, nú. Dus lig ik in ochtendjas – douchen en aankleden is te vermoeiend – en wacht tot het weer overgaat. Dat duurt een paar uur. In de tussentijd snauw ik mijn lief af als ze door mijn gedachten heen praat, niet omdat ik dat wil, maar omdat het vanzelf gebeurt. Alles is teveel. Trillend en bevend ben ik hier naartoe gelopen vanaf de zolderruimte die we de afgelopen maanden in een fitnessruimte hebben getransformeerd. Een ruimte die me elke keer weer een knoop in mijn maag bezorgt als ik hem zie. Vierhonderd euro voor een roeiapparaat, terwijl we al een fietstrainer hadden. Een impulsieve actie, black Friday. Weggegooid geld.
Dat was een paar weken geleden. Nu is het beter. Want in een helder moment, twee weken terug, ging ik googlen en vond ik bevestiging voor wat ik ergens in een donker hoekje van mijn bewustzijn al wist: er klopt iets niet. Vóór dat heldere moment beschuldigde ik mezelf. Ik vond mezelf een luiwammes, iemand zonder ruggegraat omdat ik het niet volhield. Stamina had ik moeten hebben. Het stond zelfs in het trainingsschema voor POTS-patiënten dat ik vol goede moed had gedownload: “Your commitment and mental toughness are key!”
Ik had gefaald. Ik was geen sporter. Voor altijd en eeuwig zou ik dat schriele meisje zijn dat ineendook als er een bal op haar af kwam, dat meisje zonder spieren, zonder ruggegraat, zonder stamina. Dat ik elke dag urenlang kwijt was aan sporten, ging er bij mij niet in. Ik had alleen die vijf minuten in gedachten. De urenlange uitputting die het onvermijdelijk opleverde, vergat ik mee te rekenen.
Sporten is gezond, toch? Of gaat het daar niet om? Gaat het stiekem over status, over jezelf bewijzen, zwetend onder de douche kunnen staan in victorie, jezelf wijsmakend dat je een beter mens bent omdat je armen en benen dit kunnen?
Google bevrijdde me uit mijn schuldgevoel, geholpen door een bloedtest met een positieve uitslag. Met ruggegraat en stamina had het allemaal niks van doen. De boosdoener was het medicijn dat me hielp om een paar minuten langer te kunnen staan: fludrocortison. Dat medicijn laat mijn lijf meer kalium uitplassen in plaats van natrium. Natrium, oftewel zout, trekt vocht aan en zo houd je dus meer bloed in je vaten en pompt je hart het vervolgens makkelijker naar je hoofd: weg POTS (in elk geval voor even). Maar je spieren hebben kalium nodig om zich goed te voelen, en worden zwak bij een gebrek. Vraag je meer van je spieren dan ze aan kunnen, dan stort je in. ‘Teveel’ kan een marathon zijn, maar ook vijf minuten. Voor je spieren maakt het niet uit, je mitochondriën oordelen niet.
Het is niet mijn schuld, het zijn de stofjes. Dat vinden we in onze maatschappij al gauw een zwaktebod. En als ik straks weer op mijn hometrainer zit, gesterkt door kaliumpilletjes en avocado’s, voel ik me vast een hele pief. Maar diep van binnen weet ik: ik ben geen beter mens. Ik heb gewoon geluk gehad.